In FD Geld van zaterdag 3 mei 2008 staat een interview met Jeroen Krabbé ‘Ik ben een rasoptimist’. Hij is waarschijnlijk Nederlands beroemdste acteur. Een man, begiftigd met grote talenten om een gevierd acteur, regisseur en schilder te kunnen zijn. Een man ook, die positiviteit uitstraalt, er goed uitziet, welbespraakt en humoristisch is, kortom een aangenaam karakter heeft. Een ‘gave’ persoonlijkheid en iemand die geloofwaardig overkomt.
In het interview doet hij een aantal interessante uitspraken. Hij drukt zich daarbij op een plezierige manier uit. Daarom kan je in eerste instantie de neiging hebben over de inhoud van zijn uitspraken heen te lezen. Controversieel is hij nergens. En toch roepen zijn meningen of opvattingen bij mij reacties en vragen op. Die doen overigens op zich niets af aan zijn integriteit. Ook Krabbé denkt zo ver en diep als zijn bewustzijn reikt.
‘Ik heb totaal geen verstand van geld’, zegt hij. ‘Ik begrijp de taal niet. Maar gelukkig heb ik twee zeer aardige private bankers bij Van Lanschot in Amsterdam die alle financiële zaken voor ons regelen. Ik vertrouw ze voor 1000 procent. Ben echt dol op ze. Ze beleggen ook voor ons. Het lijkt me mooi als we iets aan de kinderen kunnen nalaten. Al zegt mijn vrouw ook regelmatig: laten we het zelf opmaken’.
Het is de vraag of het goed is om blind te vertrouwen op het beleggingsgedrag van je private bankers, ook al zijn ze nog zo aardig. Je blijft immers zelf altijd verantwoordelijk voor de criteria die door hen worden gehanteerd en de keuzen die op basis daarvan worden gemaakt. Heeft Krabbé hen daarvoor richtlijnen gegeven? Zo niet, dan kan hij dat alsnog doen. Gewoon op basis van zijn eigen gezonde verstand en zijn eigen morele oordeel.
Ook is het maar de vraag of het wel mooi is om iets aan je kinderen na te laten.
Daar kan verschillend over worden gedacht. Ik herinner me een zienswijze in dit verband van Oscar van Leer, zoon van de industrieel en filantroop Bernard van Leer:
‘In de jaren na de oorlog ging Van Leer nóg een heel specifieke uitdaging aan. Het betrof zijn nalatenschap. Hij was tenslotte een man op leeftijd en hoewel hij in een goede gezondheid verkeerde, achtte hij de tijd rijp dit te regelen. In Amerika had hij er al eens zijn gedachten over laten gaan. Je had daar immers grootindustriëlen, die een belangrijk deel van hun vermogen hadden ondergebracht in een stichting voor bepaalde sociale of culturele doelen. Dat stond hem wel aan. Hij had erover gepraat met Oscar die hierover uitgesproken ideeën had en door wie hij zich graag liet leiden. Oscar meende dat je als kind van vermogende ouders niet zou moeten erven. Erven was dodelijk voor de creativiteit. Daarom diende het vermogen van zijn vader niet automatisch naar de erfgenamen te gaan, maar op een of andere wijze ten goede te komen aan personen of instellingen die dat nodig hadden. En om dat te bereiken zouden zijn moeder, zijn broer en hijzelf afstand moeten doen van hun wettige aanspraken op de nalatenschap’. (Uit ‘Winst voor de mensheid’, publicatie van de Bernard van Leer Foundation).
Na vele moeilijke juridische worstelingen konden uiteindelijk enkele stichtingen worden gevormd om deze doelen te realiseren.
Even verder op in het interview zegt Krabbé: ‘Als het me gegeven zou zijn, zou ik mijn vermogen in fondsen of goede doelen stoppen’.
Dat ‘als het me gegeven zou zijn’ is een merkwaardig zinnetje. Wat bedoelt hij daar eigenlijk mee? Het is toch niet zo moeilijk om een middagje uit te trekken om er eens (eventueel met zijn private bankers) voor te gaan zitten. Zij kunnen dan bijvoorbeeld op aanwijzing van Krabbé zelf zijn vermogen allereerst als een koek in twee parten verdelen: dat deel dat belegd blijft en een deel dat ervan kan worden afgezonderd voor de goede doelen. Dan kan hij een lijstje van goede doelen maken naar eigen keuze en verdeelt het tweede deel ook weer in partjes, naar rato van het gewicht dat hij aan het goede doel wil toekennen, dan wel wat hij voor het ene en wat voor het andere goede doel over heeft. Niet zo moeilijk toch? Misschien is het verstandiger om er een paar mensen bij te roepen die in plaats van zijn private bankers deskundig zijn in ‘schenken’. Private bankers kunnen op het gebied van beleggingen heel slim zijn. Maar of ze de wijsheid in huis hebben die nodig is om op een goede manier schenkingen te doen, is de vraag.
Trude Maas- De Brouwer zegt erover op haar website:
"Het is fantastisch als mensen die goed zijn in geld verdienen die talenten ook in zetten voor maatschappelijke doelen. Bernard van Leer was daar in Nederland heel vroeg mee. En dat hij dedicated was, blijkt wel uit het feit dat hij de juridische rompslomp die nodig was om zijn bedrijf in Zwitserland in een stichting onder te brengen voor lief heeft genomen.
Wat ik erg bewonder is dat hij de verschillende werelden in een personele unie bij elkaar wist te brengen. Mensen die verantwoordelijk waren voor toezicht op de business werden ook verantwoordelijk voor de goede doelen. Van die breedte in ervaring werden beide kanten natuurlijk beter. Daar moet ik vaak aan denken als ik zie dat veel bedrijven hun foundations heel anders georganiseerd hebben. Juist ver verwijderd van de business’. (http://www.trude.nl/sociaalverantwoordondernemen/concreet.php)
Over die personele unie zei Oscar van Lier in een tv-interview van vele jaren geleden in mijn eigen woorden ongeveer het volgende: ‘Als jongetje kon ik heel goed knikkeren. Ik was een slim baasje. Die slimheid is me in het zakenleven goed van pas gekomen. Vooral in onze exploitatiestichting, de rechtsvorm voor de bedrijfsvoering. Daarin moesten we heel slim zijn en geloof me maar dat we dat wel waren. Daarnaast hadden we een tweede stichting opgezet waarin een deel van de winst uit exploitatiestichting werd ondergebracht. Die stichting had als doel te investeren in de ontwikkeling van kinderen van 0-7 jaar in die landen waar we onze profijt behaalden. Het bestuur van beide stichtingen bestond uit dezelfde mensen. Alleen hadden we voor de ideële stichting een andere kwaliteit nodig dan voor de exploitatiestichting. Slimheid hielp ons daar niet echt. Het werken voor ideële doelen vereist wijsheid en eerlijk gezegd was dat voor ons een veel grotere opgave dan het met slimheid werken aan onze exploitatiedoelen’.
Krabbé kan er niet van worden ‘beticht’ dat hij zijn vermogen door middel van slimheid heeft vergaard. Hij vindt het belangrijk dat hij in de ‘gezegende positie heeft verkeerd dat hij nooit geld had’ en zal zich absoluut nooit laten voorstaan op zijn rijkdom. In de P.C. Hooftstraat of Cornelis Schuytstraat zal je hem niet zien. ‘Dat geparadeer. Afschuwelijk, zeker als je je realiseert dat er in de wereld elke dag nog mensen sterven van de honger’. Het is hem ‘gegeven’ te genieten van het kopen van een paar tubes verf zonder op de prijs ervan te hoeven letten en kan zich de luxe veroorloven om vaak grote reizen te maken. Het is hem allemaal gegund. Toch wens ik hem toe in wijsheid nog eens stil te staan bij de consequenties van zijn opvattingen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten