woensdag 25 maart 2009

HET BELONINGSVRAAGSTUK EN DE BONUSSEN

Het gekrakeel over de bonussen en topinkomens is niet van de lucht. Er zou al sprake zijn van ‘volkswoede’. De verontwaardiging is groot. Vooral in de VS. Maar ook in ons eigen land is het een heet onderwerp. Zodanig dat Wouter Bos ertoe als het ware een kruistocht is begonnen.
Vooral de welkomstbonus die ING's nieuwe financiële topman Patrick Flynn heeft gekregen, ligt onder vuur. Die gaat nu mogelijk verrekend worden met zijn toekomstige salaris. Dat is de inzet van overheidscommissaris Lodewijk de Waal. Ook worden belastingmaatregelen bedacht om uitgekeerde bonussen met terugwerkende kracht af te romen, zoals de 90%-maatregel in de VS voor de AIG-bonussen.
De opvattingen staan lijnrecht tegen over elkaar:
- ‘goede’ mensen kunnen aantrekken met een zeldzaam talent zoals Flynn is nu eenmaal kostbaar (Hommen en De Waal)
- ‘Het feit dat deze meneer Flynn compensatie van zijn weggevallen aandelenpakket als conditie stelt, betekent per definitie al dat hij niet de juiste persoon is voor een toppositie bij een bank met veel boter op het hoofd’ (Femke Halsema).
Wat in de waan van de dag in de emotionele uitspraken en stoere taal om een veronderstelde verderfelijkheid als de bonuscultuur aan te pakken wordt veronachtzaamd, is de vraag naar de grondslagen voor beloning van werkende mensen.
Wellicht is een fundamenteel debat over deze grondslagen weer aan de tijd.
Bij de bonussen gaat het bijvoorbeeld om ‘beloning naar prestatie’. Zijn de ‘targets’ gehaald dan is er sprake van een goede prestatie en die mag worden beloond.
Bij de aanstelling van een topbestuurder als Flynn gaat het om het ‘kopen’ van talent. Talent dan wel competenties als beloningsgrondslag. In dit geval ‘koopwaar’.
Hay Management Consultant Loek Bosman zegt over beloningsgrondslagen onder andere: ‘Vanuit het verleden werken nog steeds grondslagen voor beloning door als leeftijd, lengte van de diensttijd, inzet en functiewaarde. Tegenwoordig spelen ook andere aspecten een rol. Het zwaartepunt ligt nu op performance, onder te verdelen in resultaten (wat?) en competenties (hoe?). Andere zwaarwegende grondslagen zijn ‘de zwaarte van de functie of rol’, ‘de marktwaarde’ en ‘de mate van multi-inzetbaarheid’. Door deze nieuwe beloninggrondslagen hebben de managers meer uit te leggen om hun beslissingen te onderbouwen……Uiteindelijk groeien we toe naar een systeem van totale beloning, met als elementen emotional reward, secundaire arbeidsvoorwaarden met bijbehorende voordelen, retention bonus (extra geld als je blijft), lange termijn incentives met variabele beloning, korte termijn variabel beloning én het vaste inkomen, waar het vroeger allemaal om was begonnen’.
De AWVN (Algemene Werkgevers Vereniging Nederland) onderscheid vier grondslagen, die gekoppeld zijn aan
- de inhoud van het werk (functiewaardering);
- de persoon (opleiding, ervaring, leeftijd, competentieniveau, behoefte);
- het gerealiseerde werk (resultaat zowel kwalitatief als kwantitatief))
- en de context (context zoals duur en tijdstippen van arbeidstijd, arbeidsomstandigheden en arbeidsmarkt).

Naast deze beloningsgrondslagen treffen we nog diverse andere inkomensvormen aan zoals de uitkeringen, pensioenen, inkomen uit ondernemen c.q. verkopen, erfenissen, sponsoring, beursen, stipendia en dergelijke.
In de praktijd wordt vooral de meetbaarheid van de inkomensgrondslagen belangrijk gevonden voor een zo groot mogelijke ‘objectiviteit’;

Proberen we door deze grondslagen heen te kijken om de essenties ervan te ontdekken, dan kunnen we het volgende gewaar worden:

Arbeid, talent en competentie hebben veelal de gestalte gekregen van koopwaar;
Onderlinge verhoudingen ‘mogen’ niet te ver uiteen lopen om het morele rechtsgevoel niet aan te tasten; betere prestaties zouden daarentegen recht geven op extra beloning ten opzichte van minder presterenden;
Diverse categorieën van mensen hebben inkomens in de vorm van schenkingen, al dan niet gerelateerd aan een verondersteld behoefteniveau.

Met andere woorden:
Dient het inkomensvraagstuk aan te sluiten bij de mens als behoeftig wezen? (Inkomen op basis van behoefte?)
Dient de hoogte van ons inkomen afgestemd te worden op onze onderlinge verhoudingen als medemensen? (Inkomen op basis van sociale rechtvaardigheid en gelijkwaardigheid?)
Dient de hoogte van ons inkomen te worden gekoppeld aan de talenten waarmee we als ‘mens in ontwikkeling’ zijn begiftigd? (Inkomen op basis van de schaarste van individuele talenten = koopwaar)?

Over inkomen in relatie tot behoeften heb ik al eens eerder iets op mijn weblog geschreven naar aanleiding van een discussie in Buitenhof met oud financieel topman van de ING Cees Maas.
Ik zei daarover onder meer het volgende:
‘De wereld biedt genoeg voor ieders behoefte. Maar niet voor ieders hebzucht’. Deze morele uitspraak van Gandhi lijkt hier van toepassing. De buitensporige beloning van topbestuurders is een moreel vraagstuk.
Hun inkomen bestaat uit drie gedeelten:
• Het deel dat hun behoeften dekt;
• Het deel dat opgaat aan hun begeerten;
• Het deel dat resteert, want het zal voor hen niet mogelijk zijn het allemaal op te maken.
De grens tussen behoeften en begeerten is niet eenvoudig te trekken. Het lijkt een strikt individueel vraagstuk te zijn, waarmee ieder in het eigen leven mag worstelen. Bevredigde behoeften leiden over het algemeen tot tevredenheid. Beantwoorden aan begeerten doet dat vaak niet: wat leuk, lekker, aangenaam, behaaglijk is, de tong streelt, de zinnen bespeelt, schreeuwt na (schijn)bevrediging om herhaling dan wel om meer en groter. Vooral als het tot verslaving leidt.
Wat nu te doen met wat over is. Dit is een moreel vraagstuk. Alternatieven kunnen zijn:
• Pot ik het voor mijzelf op of probeer ik er nog meer van te maken?
• Laat ik het staan voor mijn nageslacht?
• Doe ik er iets goeds mee voor de samenleving?
Het is een reeks van alsnog de eigen begeerten de vrije loop laten, via de ‘erfschenking’ naar de echte onbaatzuchtigheid. Wat is moreel een goede keuze?
Hier ligt een verantwoordelijkheid voor diegenen die de beslissingen nemen om een rechtvaardige topbeloning toe te kennen. Kernvraag daarbij is of zij aan de ontvangers ervan die moraliteitskeuzen willen en kunnen toevertrouwen. Een handicap is echter dat zij zelf deel uitmaken van een onrechtvaardige beloningscultuur. Velen roepen nu om het hardst om overheidsingrijpen. Wellicht geldt hier eerder: ‘Wat Gij wilt dat een ander doet, Ge eerst zelf ontwikkelen moet’. (Dr. A.H. Bos). Ieder van ons kan hier de eigen moraliteit aan schaven’.
Inmiddels worden er schuchtere pogingen gedaan tot matiging en inleveren. Onder grote maatschappelijke morele druk. De vraag is echter of er in de komende tijd opnieuw een echte diepgaand debat kan gaan plaats vinden over de fundamentele grondslagen voor beloning.
Kan de volgende parabel hiertoe een goed startmiddel zijn?
‘Met het Rijk der hemelen is het als met een landeigenaar die vroeg in de morgen uitging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Hij werd het met de arbeiders eens voor één denarie per dag en stuurde ze naar zijn wijngaard. Rond het derde uur ging hij er weer op uit en zag nog anderen werkloos op de markt staan tot wie hij zei: Gaat ook naar mijn wijngaard en ik zal u geven wat billijk is. En zij gingen. Rond het zesde en negende uur ging hij nog eens uit en deed hetzelfde. Rond het elfde uur ging hij opnieuw uit en vond er weer anderen staan. Hij zei tot hen: Wat staat ge heel de dag werkloos? Ze antwoordden hem: Niemand heeft ons gehuurd. Daarop zei hij tot hen: Gaat ook gij naar mijn wijngaard. Bij het vallen van de avond sprak de eigenaar van de wijngaard tot zijn rentmeester: Roep de arbeiders en betaal hun uit, te beginnen met de laatsten en zo tot de eersten. Toen de arbeiders van het elfde uur kwamen, kregen zij elk een denarie; toen nu ook de eersten kwamen, meenden dezen dat zij meer zouden krijgen, maar ook zij kregen ieder de overeengekomen denarie. Ze namen hem wel aan, maar begonnen tegen de landeigenaar te morren en zeiden: Dezen hier, die het laatst gekomen zijn, hebben maar één uur gewerkt en gij stelt ze gelijk met ons die de last van de dag en de brandende hitte hebben gedragen. Maar hij antwoordde een van hen: Vriend, ik doe u toch geen onrecht? Zijt gij niet met mij overeengekomen voor een denarie? Neem wat u toekomt en ga heen. Ik wil aan degene die het laatst gekomen is evenveel geven als aan u. Mag ik soms met het mijne niet doen wat ik verkies of zijt ge kwaad, omdat ik goed ben? Zo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn.’

2 opmerkingen:

Michel Gastkemper zei

Beste Frans,
Wat een prachtig artikel, complimenten! Echt iets voor een opiniepagina van een belangrijke krant. En dat evangeliegedeelte als uitsmijter is natuurlijk uit de kunst. Alleen weet ik nog altijd niet goed hoe ik dat interpreteren moet. Wil jij niet eens een poging wagen?
Met hartelijke groet,
Michel

Frans zei

Hallo Michel,
Dank voor je positieve reactie. Ik zal eens een schuchtere interpretatiepoging wagen om de parabel te plaatsen in het licht van het tegenwoordige beloningsvraagstuk. Of anders gewoon enkele gezichtspunten proberen te benoemen.
Hartelijke groet,
Frans